Locatie Europa beïnvloedt type voedselallergie
Locatie Europa beïnvloedt type voedselallergie
Tot nu toe was het onduidelijk hoe vaak voedselallergieën voorkomen in Europa. Uit promotieonderzoek door Sarah Lyons aan het UMC Utrecht is gebleken dat de prevalentie van voedselallergie bij kinderen en volwassenen in Europa een aanzienlijke geografische variatie vertoont, die wordt beïnvloed door voedingspatroon, aanwezigheid van pollen en mogelijk microbiële blootstelling. Patiëntgeschiedenis, huidpriktesten en bloedonderzoek spelen een belangrijke rol bij de diagnose van voedselallergie. Modellen die al deze diagnostische aspecten van voedselallergie combineren bleken de ernst van een allergie voor bijvoorbeeld hazelnoot beter te kunnen voorspellen en zouden besluitvorming in de klinische praktijk kunnen ondersteunen.
Een voedselallergie is een abnormale reactie van het afweersysteem op voedsel, gemedieerd door IgE-type antilichamen. Symptomen –mild of ernstig – kunnen bestaan uit jeuk in de mond en keel, zwelling van huid en slijmvliezen, netelroos, braken, diarree, ademhalingsmoeilijkheden of lage bloeddruk zijn. Een allergische reactie treedt meestal op binnen enkele minuten tot twee uur na blootstelling.
Schaarste aan gegevens
Een aanzienlijk deel van de bevolking bestempelt een voedselbijwerking ten onrechte als voedselallergie. Betrouwbare gegevens over de prevalentie, het type en de verspreiding van voedselallergie in Europa zijn schaars. In haar proefschrift onderzocht Sarah Lyons (Afdeling Dermatologie en Allergologie, UMC Utrecht) patronen van en voorspellers voor voedselallergie in het algemeen en in poliklinische populaties in Bulgarije, Frankrijk, Griekenland, IJsland, Italië, Litouwen, Nederland, Polen, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk en Zwitserland.
Variatie in prevalentie
Het onderzoek van Sarah Lyons maakte gebruik van de database van de door de EU gesponsorde multicenter EuroPrevall-studie, het grootste (16.935 schoolgaande kinderen en 17.295 volwassenen) onderzoeksproject naar voedselallergieën in Europa. Uit de analyses bleek dat voedselallergie veel voorkomt: de prevalentie varieert van 0,3 procent bij Griekse volwassenen tot wel 6 procent bij Poolse kinderen en Zwitserse volwassenen, met een prevalentieschatting in Nederland van 2 tot 3 procent. Geografische spreiding in prevalentie en veroorzakende voedingsmiddelen worden sterk beïnvloed door omgevingsfactoren. In Noord/Centraal-Europa is kruisreactiviteit met berkenpollen grotendeels verantwoordelijk voor de vele allergieën voor fruit (appel, perzik, kiwi), groente (wortel, selderij) en voor aan bomen groeiende noten (zoals hazelnoot). De frequente consumptie van visserijproducten in Spanje en IJsland valt samen met een relatief hoge prevalentie van vis- en garnalenallergie in deze landen.
Hondenbezit kan beschermen
In een analyse van blootstelling aan milieufactoren op vroege leeftijd werd bevestigd dat hondenbezit in de vroege kinderjaren bescherming biedt tegen latere voedselallergieën. Andere eerder gerapporteerde beschermende blootstellingen in het vroege leven, zoals bezoek van een kinderdagverblijf of opgroeien op een boerderij, hadden slechts een beperkte impact.
Nauwkeurige voorspelling
De ‘gouden standaard’ voor de diagnose van een voedselallergie- de orale voedselprovocatietest - is omslachtig en duur. Ontwikkeling van betrouwbare diagnostische alternatieven is daarom cruciaal. Dit proefschrift toont aan dat bijna de helft van de volwassenen met voedselbijwerkingen correct kan worden geclassificeerd als niet-allergisch op basis van de geschiedenis van de patiënt (anamnese). Bloedonderzoek dat allergie-gerelateerde antilichamen (IgE) detecteert kan ook de behoefte aan provocatietesten verminderen, maar de betrouwbaarheid varieert per voedsel- en leeftijdsgroep. IgE-niveau voor specifieke allergene eiwitten in hazelnoot bleek niet te kunnen differentiëren tussen aan- en afwezigheid van hazelnootallergie bij Nederlandse volwassenen, in tegenstelling tot eerdere bevindingen bij kinderen. Het inschatten van het risico op ernstige allergische reacties is misschien nog wel belangrijker dan het vaststellen van een specifieke voedselallergie. Statistische modellen die informatie uit de anamnese combineren met resultaten van bloed- en huidpriktesten bleken nauwkeurig de ernst van een hazelnootallergie te voorspellen, waardoor de vraag naar orale voedselprovocatietesten in de toekomst mogelijk zal doen afnemen.
Promotie
Sarah Lyons (1990, Cork, Ierland) promoveerde op 11 maart 2021 aan de Universiteit Utrecht. De titel van haar proefschrift was "A Pan-European Perspective on Food Allergy – Prevalence, Predictors and Patient Profiles". Promotoren waren prof. dr. André Knulst (Afdeling Dermatologie en Allergologie, UMC Utrecht) en prof. dr. Ronald van Ree (Afdeling Experimentele Immunologie, Amsterdam UMC); copromotoren waren dr. Thuy-me Le (Afdeling Dermatologie en Allergologie, UMC Utrecht) en dr. Paco Welsing (Afdeling Reumatologie en Klinische Immunologie, UMC Utrecht). Sarah Lyons start in 2022 met haar opleiding tot dermatoloog in het UMC Utrecht.